Powered By Blogger

woensdag 6 januari 2010

Woensdag 6 januari 2010 – Genesis 16:9

Naar aanleiding van de preek op 1 januari 2010 om 10.00 door dhr. J. Lankhaar.

En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen(Genesis 16:7-9).

Vanwaar en waarheen? Dat lezen we in de bovenstaande tekst, Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? Dat is de kern van deze drie verzen hierboven en eigenlijk van heel Genesis 16! We kunnen stil gaan staan bij huwelijk en gezin, wat hier natuurlijk kernachtig in naar voren komt dat een relatie met meerdere vrouwen nooit goed kan gaan. Of over de wereldgeschiedenis, Ismaël de voorloper van de islam. Maar wij gaan stil staan bij vanwaar en waarheen!

Gods bevel tot de terugweg

Het antwoord op de vraag waar zult gij heengaan wordt niet gegeven! Als je geen uitkomst meer ziet, de Heere heeft overal uitkomst voor! En dat klinkt makkelijker als dat te geloven is, toch, het is wel de waarheid! Ook hier, God heeft de oplossing! Hagar kreeg van de engel de opdracht om terug te gaan. Dat zal moeilijk zijn geweest, immers ze moet dan schuld belijden tegenover Sarai.

Vanwaar en waarheen? In het Nieuwe Testament staat een antwoord op deze vraag namelijk in het laatste bijbelboek, Openbaring.

En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Deze, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en van waar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

3 opmerkingen:

  1. Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten,(..)en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

    wat een mooie plaats moet dat zijn. dat dat toch de plaats zal mogen zijn 'waarheen' we gaan.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. mooi!!

    PS. sorry dat ik nu pas reactie achterlaat..

    BeantwoordenVerwijderen